De waarde van werk. Vakmanschap, professionaliteit en de vakbeweging
2015 – Saskia Boumans van de FNV heeft een ‘tour d’horizon’ gemaakt langs het werk van grote denkers van de afgelopen eeuw over vakmanschap en professionaliteit (Paul de Beer in het voorwoord, FV). Wat is de betekenis van die concepten en zouden vakbonden herkenbaarder worden voor werknemers als zij zich meer zouden richten op de ondersteuning en ontwikkeling van vakmanschap en professionaliteit? De Burcht, Het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging heeft het rapport van deze studie uitgegeven.
Globale weergave van de bevindingen en daaruit getrokken conclusies
De verkenning van de (ontwikkeling van de) betekenis van de twee begrippen mondt uit in de volgende conclusie: vakmanschap en professionaliteit zijn sterk verbonden met de organisatie van het werk en daardoor met de inrichting van de economie en de dominante ideologie in een bepaalde periode. In de lange periode die met het scientific management werd ingezet en in belangrijke mate nog voortduurt, was sprake van arbeidsdeling, bureaucratisering en marktwerking. Dit bracht ‘deskilling’ (Braverman) met zich mee, steeds meer ook voor de ‘professionals’ (zgn. vrije beroepen, FV) als gevolg van de privatisering. Zo ontstaan twee betekenissen van vakmanschap en professionalisering:
- de beroepsmatige professionalisering met een monopolie op kennis, een sterke positie op de arbeidsmarkt en binnen een bedrijf en een seculiere roeping om het werk volgens eigen standaarden uit te voeren.
- organisatorische professionalisering, wat een vertoog is van controle gebruikt door managers. Organisatorische professionaliteit maakt zelfbeheer door professionals/vaklieden mogelijk, er van uitgaande dat er geen belangenconflict is tussen werkgever en werknemer.
In het tweede deel wordt gerapporteerd wat er ten aanzien van vakmanschap en professionaliteit te vinden is in de arbeidsvoorwaardennota’s en resoluties die de FNV de laatste jaren uitbracht. De schrijfster concludeert dat het vakmanschap van de FNV meer kenmerken heeft van organisatorische dan van beroepsmatige professionalisering waarbij de macht en machtsverhoudingen op de werkvloer niet worden aangekaart. Kwaliteit van de arbeid wordt geëist ‘in ruil’ voor hogere productiviteit, uitgaande van een belangenovereenkomst tussen werkgever en werknemer. (Ook Sociale Innovatie wordt zo getypeerd. FV).
Tegen het ‘sectoraliseren’ van de FNV zoals thans bijvoorbeeld in de bonden voor onderwijzend personeel (AOB) en voor Journalisten (NVJ), brengt de auteur een paar bedenkingen naar voren. De succesvolle beroepsvakbonden zijn actief in relatief homogene sectoren. In niet homogene beroepssectoren bedienen deze bonden slechts bepaalde beroepsgroepen. En een sector valt niet samen met een sociale eenheid; op de werkvloer komen vaak groepen in verschillende cao’s voor (door uitbesteding, uitzendwerk etc.).
De vakbeweging – zo stelt Boumans – is gemodelleerd voor het Fordisme dat nu vervangen is door het flexibele productiemodel dat voortbouwt op lean production en gepaard gaat met een ideologie van de vrije markt, ondernemerschap en participatie. De vakbeweging onderhandelt binnen de ruimte die door de werkgevers wordt gedefinieerd.
De vakbeweging zou daarentegen productiviteit en lonen enerzijds en het betekenisvoller maken van werk anderzijds uit elkaar moeten trekken en geen uitruil (meer) moeten plegen. Ze zou niet meer moeten ontkennen dat er een tegengesteld belang is tussen werknemer en werkgever en vakmanschap moeten invullen vanuit het werknemersbelang.
Referentie
Boumans, Saskia. ‘De waarde van werk. Vakmanschap, professionaliteit en de vakbeweging’. 2015, Amsterdam: De Burcht, Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging. Publicatienummer 8.
Kenmerken