Waarom investeren laagopgeleide werknemers minder in bijscholing.

2010 – In de huidige academische en politieke discussies wordt het belang van een goed opgeleide beroepsbevolking steeds benadrukt. Ontwikkelde economieën streven naar een concurrerende en samenhangende kennismaatschappij, waarbij levenslang leren een centrale rol speelt. Maar ook de vergrijzende beroepsbevolking creëert de noodzaak om vaardigheden te behouden of te upgraden. De economische literatuur beschrijft in ruime mate dat laag opgeleide werknemers minder vaak participeren in verdere opleiding en tevens dat bedrijven vaak betalen voor specifieke en algemene opleiding van hun werknemers en dat zij ook geen (significant) verschil maken voor het geven van training aan laag of hoog opgeleide werknemers. Dit onderzoek richt zich op het uitleggen van het verschil in de opleidingsparticipatie tussen de hoog en laag opgeleide werknemers en levert een bijdrage aan de literatuur door het onderzoeken van twee alternatieve verklaringen. De eerste verklaring is dat laag opgeleide werknemers minder investeren in bijscholing als gevolg van het lagere economisch rendement. De tweede verklaring luidt dat de reden ligt in verschillende voorkeuren of persoonlijkheidskenmerken. Slechts enkele studies onderzoeken de heterogeniteit van het rendement op training met betrekking tot verschillende opleidingsniveaus van werknemers. De resultaten van dit onderzoek geven een schatting van het rendement van een opleiding naar niveau. Daarnaast is de motivatie van een werknemer voor deelname aan een opleiding meestal onopgemerkt en wordt eigenlijk gezien als een black box. Met de gegevens konden de onderzoekers de black box openen en zich richten op specifieke economische voorkeuren, zoals toekomstige oriëntatie, voorkeur voor vrije tijd en persoonlijkheidskenmerken: het individuele beheersingsoriëntatie, examen angst en de Big Five persoonlijkheidskenmerken.

Resultaten

Dit onderzoek wijst uit dat getrainde laag opgeleide werknemers 2,6 % meer verdienen dan degene die niet investeren in hun vaardigheden. De economische opbrengsten zijn vergelijkbaar met het rendement dat hoog opgeleide werknemers ontlenen aan trainingsdeelname wat suggereert dat het verschil in economisch rendement niet verklaard wordt door verschillen in trainingsparticipatie (uitkomst houdt stand met alternatieve specificaties). Laag opgeleide werknemers hebben een beduidend lagere bereidheid om deel te nemen aan een opleiding dan hoog opgeleide werknemers wat verklaard kan worden door verschillen in economische voorkeur, toekomstgerichtheid en de voorkeur voor vrije tijd. Maar ook beheersingsoriëntatie (de mate waarin iemand de oorzaken van wat iemand  overkomt bij zichzelf of juist buiten zichzelf zoekt) en het open staan voor nieuwe ervaringen spelen hierbij een rol. In het bijzonder blijkt de negatieve invloed van examenangst een belangrijke rol te hebben in de lagere bereidheid van laag opgeleide werknemers om deel te nemen aan trainingen wat te wijten kan zijn aan voorafgaande negatieve schoolervaringen. Dit kan tevens eerdere educatieve keuzes hebben bepaald. Het empirisch bewijs hiervoor is niet helemaal betrouwbaar en het feit dat het toevoegen van een set economische voorkeuren en persoonlijkheidskenmerken de verschillen verklaart in investeringen van laag en hoger opgeleide werknemers verdient nadere bespreking. In de literatuur is het
verschil in opleidingsparticipatie tussen hoog en laagopgeleide werknemers toegeschreven aan de complementariteit tussen initiële opleiding en training op het werk. Dit rapport suggereert dat deze complementariteit kan worden toegeschreven aan het feit dat de deelname aan het initiële onderwijs en opleiding wordt bepaald door soortgelijke economische voorkeuren en persoonlijkheidskenmerken. Aangezien " leren door te doen " een belangrijke manier is in het verwerven van kennis, kan gesteld worden dat de reden waarom laagopgeleide werknemers minder vaak participeren in een opleiding ligt in het feit dat deze groep vaker zou leren van informele kanalen. Maar een enquête vraag (ROA enquête Levenslang Leren) met betrekking tot " het percentage van de werktijd besteed aan de activiteiten waarvan men kan leren"  suggereert dat laagopgeleide werknemers aanzienlijk minder tijd besteden aan dergelijke activiteiten dan hoog opgeleide werknemers (resp. 22 % en 32 % van hun werktijd). Dit suggereert dat de lagere deelname aan scholing van laagopgeleide werknemers niet te wijten is aan de vervanging van de formele opleiding door informeel leren.

Dit rapport suggereert dat het moeilijk is om de participatie van laagopgeleide werknemers in levenslang leren activiteiten te verhogen. Het is echter mogelijk om deelname aan scholing van laagopgeleide werknemers te stimuleren door ontwikkeling van sommige eigenschappen in iemands levensloop. In het bijzonder wordt gesuggereerd dat ondersteuning van laagopgeleide werknemers in het overwinnen van examenangst een positieve invloed kan hebben om deelname aan bijscholing te verhogen. Ook verhoging van het bewustzijn van het positieve economische rendement op scholing voor de laag opgeleiden kan helpen om deelname aan de training te verhogen. Dit kan vooral van belang zijn bij laagopgeleide werknemers met beperkte verwachtingen van de opleidingsvoordelen.

Verwijzing:  Fouarge, D., Grip,  A. de, Schils, T. (2010) Why Do Low-Educated Workers Invest Less in Further Training?  Bonn: The Institute for the Study of Labor (IZA). (Het volledige artikel is toegevoegd in PDF).
Discussion Paper Series: IZA DP No. 5180