Werken aan de robotsamenleving; Visies en inzichten uit de wetenschap over de relatie technologie en werkgelegenheid

2015 – Het rapport: Werken aan de robotsamenleving van het Rathenau Instituut is geschreven naar aanleiding van vragen van de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). De commissie vroeg het Instituut onderzoek te doen naar de wetenschappelijke stand van kennis rondom het effect van technologische ontwikkelingen op de werkgelegenheid. 
Deze discussie was mede op gang gekomen door de Verkenning van Deloitte naar ‘De impact van automatisering op de Nederlandse Arbeidsmarkt’ in september 2014. (Dat rapport is ook als bijlage opgenomen).

De onderzoeksvraag
De centrale vraag voor het onderzoek was: welke actuele wetenschappelijke kennis bestaat er over de invloed van technologische ontwikkelingen op de werkgelegenheid? De bijbehorende deelvragen luidden: welke relevante en actuele wetenschappelijke kennis is beschikbaar over:
1. De invloed van technologische ontwikkelingen (mechanisering, automatisering, et cetera) op de werkgelegenheid in het verleden?
2. De mogelijke effecten van technologische ontwikkelingen op de toekomstige werkgelegenheid?
3. De mogelijkheden om met beleid in te spelen op de toekomstige effecten op de werkgelegenheid, bijvoorbeeld door middel van scholing?

Doel en aanpak van de studie
Het doel van de studie is een goed en actueel geïnformeerde discussie mogelijk te maken. Het onderzoek bestaat uit literatuuronderzoek, een media-analyse van de beleidsopties en interviews met wetenschappelijk experts. De beleidsopties geven richtingen aan waar de overheid een rol kan spelen.

Korte inhoud van het rapport
Het rapport bestaat uit drie delen waarin antwoord wordt gegeven op de drie deelvragen.

Deel 1 Technologie in historisch en maatschappelijk perspectief
In het eerste hoofdstuk wordt de opkomst van het Internet of (Robotic) Things beschreven en de ontwikkeling van een digitaal Taylorisme met internationalisering en flexibilisering van arbeid als gevolg. Recent zien we de opkomst van (mondiale) virtuele en vloeibare (liquid) internetplatformen om zowel betaalde als onbetaalde arbeid te crowdsourcen.
Er zijn – zo wordt in het volgende hoofdstuk beschreven – drie industriële revoluties geweest, veroorzaakt door drie generieke technieken: stoomkracht, elektriciteit en informatietechnologie.
In Nederland leidden nieuwe generieke technieken tot op heden niet tot structurele crises op de arbeidsmarkt. Macro-economische en conjuncturele factoren waren steeds de belangrijkste oorzaak van crises. De inzet van nieuwe technieken op de arbeidsmarkt heeft altijd wel geleid tot de noodzaak om infrastructurele maatregelen te nemen en vraag en aanbod van arbeid beter op elkaar af te stemmen, bijvoorbeeld via het onderwijs.

Deel 2 Relatie technologie en werkgelegenheid
Dit deel begint met een interview met prof. Bart van Ark. Van Ark benadrukt dat niet méér ‘harde’ ICT-infrastructuur belangrijk is voor de ontwikkeling van nieuwe innovaties maar juist nieuwe toepassingen van bestaande technologie. Daarnaast is een snellere technologie-adoptie van belang.  Dit heeft echter ook schaduwzijden.  “Het risico zit hem vooral in het feit dat mensen uit de boot vallen en nooit meer terug komen. Dat is te ondervangen door sterk in te zetten op scholing, en vooral bedrijven zelf daar een belangrijke rol in te laten spelen, zodat ze goede mensen vast kunnen houden.”
Het rapport concludeert  – in het volgende hoofdstuk  – dat we de adoptie van technologie en innovatie, als belangrijke motor van productiviteit kunnen en moeten promoten en faciliteren. En meer algemeen, moeten we een cultuur van innovatie en vernieuwing actief stimuleren.

De noodzaak van arbeidsproductiviteitsgroei is evident. Daar waar de Nederlandse economie de afgelopen decennia vooral kon groeien door een grotere arbeidsparticipatie, zijn we in de komende jaren met een krimpende beroepsbevolking en toenemende vergrijzing aangewezen op groei van onze arbeidsproductiviteit. Als we kijken naar de ontwikkelingen sinds de crisis van 2008, dan blijft Nederland op het vlak van arbeidsproductiviteitsgroei echter fors achter bij andere landen. De vraag is dan ook hoe we deze achterblijvende trend weer naar boven kunnen bijbuigen.  Omarming van ICT en de digitale economie lijkt een belangrijke sleutel te zijn voor de productiviteitsgroei, een domein waar Nederland zich tot op heden goed op manifesteerde. Toch is ook hier reden voor waakzaamheid. Zo kwalificeerde een recent artikel in Harvard Business Review Nederland als een ‘stall out’-land; een land dat snelheid en momentum verliest, met een dreigend risico achterop te raken. Deze constatering leidt tot allerlei vragen. Investeert Nederland wel voldoende in nieuwe technologie en innovatie? Waar zouden meer investeringen wenselijk zijn? En welke belemmeringen houden die noodzakelijke verandering en vernieuwing tegen? Zijn onze instituties, onze wetten en regels, maar ook de toepassing daarvan, wel voldoende technologie-proof? En hoe kunnen publieke investeringen in technologie en innovatie duurzaam bijdragen aan een welvarend Nederland, ook in de toekomst?

Nieuwe technologie vernietigt banen, maar er zijn steeds nieuwe (en vaker betere) banen voor in de plaats gekomen. Technologie was skill upgrading: het vroeg van iedereen om meer vaardigheden. Door grote investeringen in onderwijs is het ook gelukt om mensen beter op te leiden om aan die vraag naar nieuwe, betere vaardigheden te voldoen (Goldin & Katz 2008). De ‘race tussen technologie en onderwijs’ is dus in het verleden steeds gewonnen door onderwijs. Maar de verwachtingen voor de toekomst zijn minder eenduidig.  Diverse studies gaan er van uit dat een eerder ingezette polarisatietrend doorzet en dat ook zowel laag-, middel-  als hooggeschoold werk geautomatiseerd kunnen worden (denk aan tolken, bepaalde functies in de advocatuur of accountancy of Artificial Intelligence-webdesign).  Veel beleidsopties wijzen ook nu op het belang van scholing: herscholing, bijscholing en ‘on the job’ training.

Hoe beperken we de negatieve effecten van de digitaliseringsrevolutie zo veel mogelijk?, dat is dan de vraag.  IT en automatisering hebben vooral een negatieve impact gehad op middenklasse banen. In de toekomst zal dat versterkt worden door de brede toepassing van robots. 
De ontwikkeling van e-skills in alle lagen van de bevolking in het onderwijs en bij werknemers in de bedrijven en met name ook aan de onderkant van de arbeidsmarkt is nodig om een proces van kenniscirculatie (WRR 2013) op gang te brengen. Nodig zijn ook de ontwikkeling van ‘inclusieve technologie’,  regulering van nieuwe platformen zoals Uper en Booking.com om nieuwe monopolies te voorkomen en een sterkere ondersteuning  van digitale start-ups alsmede ondersteuning – door lokale overheden – van kleinschalige initiatieven zoals ‘wehelpen.nl’.

Deel 3 Opbrengst – samenvatting, bevindingen en conclusies
Op dit moment worden we op allerlei wijzen geconfronteerd met nieuwe technologische mogelijkheden: van kunstmatige intelligentie en robots in de zorg tot zelfrijdende auto’s, sensornetwerken, big data, 3D-printen, drones enzovoorts. Deze brede ontwikkeling wordt gevangen in termen als Internet der Dingen en Internet of Robotic Things.

Ons antwoord op de opkomst van de computer was de informatiesamenleving. Het antwoord op de opkomst van robotica en het robotinternet kan dus zoiets zijn als de ‘robotsamenleving’. Het is een concept is dat waargemaakt moet worden; het is zogezegd een mobiliserend perspectief. In Nederland is de Actieagenda Smart Industry (FME et al. 2014) opgezet om onze maakindustrie klaar te maken voor de digitale toekomst.
De ‘robotsamenleving’ als een wenkend en mobiliserend perspectief  – dat door beleidsmakers, bestuurders en politici kan worden ‘ingekleurd’ – stelt ons in staat kennis te nemen van de mogelijkheden die de nieuwe technologieën bieden en hieraan zelf verder vorm te geven.

Referentie
Rinie van Est & Linda Kool (red.) ‘Werken aan de robotsamenleving. Visies en inzichten uit de wetenschap over de relatie technologie en werkgelegenheid’, 2015 Den Haag, Rathenau Instituut. Auteurs:
Rinie van Est, Ira van Keulen, Linda Kool, Arnoud van Waes en Frans Brom; (Rathenau Instituut)
Frans van der Zee en Govert Gijsbers (TNO)
Jan Korsten, Harry Lintsen en Johan Schot (Stichting Historie der Techniek)
Het rapport is als bijlage toegevoegd.

Zie ook een artikel van John Schagen, redacteur MT, dat een reflectie is op de studie van Deloitte: ‘Banen van de toekomst’, via de link:
https://tracking.mt.nl/w/1786/0dbdb31cce7415d58ccfe38a458ac170/0/0

Thema’s: Arbeidsverhoudingen, Innovatie & Innovatievermogen
Sector: n.v.t.
Bron: onderzoeksrapport